De veertigdagentijd is de periode van boete, bekering en gebed voor Pasen, lopend van Aswoensdag tot aan de avondmis van Witte Donderdag. Voorbereiding op pasen De veertigdagentijd is een periode die voorafgaat aan en voorbereidt op het Hoogfeest van Pasen. Het is een tijd van bekering, waarin mensen die katholiek willen worden zich voorbereiden op het doopsel, en gelovigen aan hun eigen doopsel worden herinnerd.
OproepJezus Christus roept op tot Bekering: hij vraagt de mens om zich vrij te maken van alle zonden, preoccupaties en beslommeringen die de weg tot het Rijk Gods versperren.
Boetedoening en bekeringDe Kerk heeft steeds geleerd, dat bekering niet eens en voor altijd gegeven kan zijn, maar steeds opnieuw moet worden beleefd en nagestreefd. De gelovige christen zondigt immers regelmatig, en raakt daardoor het zuivere zicht op God kwijt. Hij moet zich steeds opnieuw bekeren, en Boete doen voor zijn misstappen. De veertigdagentijd is in de katholieke traditie bij uitstek de tijd van hernieuwde bekering, en dus ook de tijd voor boetedoening.
Bidden , vasten en aalmoezen gevenDe christen kan zijn boetvaardigheid op verschillende manieren uiten. De Schrift en de Kerkvaders leggen vooral op drie vormen de nadruk: het Gebed, de Aalmoes en het Vasten.
'De vasten'Vroeger speelde het vasten in de veertigdagentijd een hoofdrol; de veertigdagentijd werd daarom ook wel 'de vastentijd', 'de vasten' of - samengetrokken- 'de veertigdaagse vasten' genoemd. Strikt genomen eindigt de liturgische veertigdagentijd overigens op het moment dat het Paastriduüm aanvangt, bij het begin van de avondmis op Witte Donderdag. De vastentijd daarentegen omvatte ook Goede Vrijdag en Stille Zaterdag.
Een stukje geschiedenisDe Kerk heeft zich vanaf haar vroegste begin door boete, vasten en gebed voorbereid op Pasen. In de eerste eeuw van het christendom beperkte deze voorbereiding zich tot Goede Vrijdag en Paaszaterdag. Later werd de vastentijd steeds verder verlengd, totdat in 325 het Concilie van Nicea de duur ervan bepaalde op veertig dagen.
Gregorius de GrotePaus Gregorius de Grote (590-604) bepaalde in 602 dat de vastentijd voortaan aanving met Aswoensdag. Daardoor omvatte de periode tot Pasen zes weken en vier dagen, tezamen dus welgeteld 46 dagen. Maar omdat op zondagen niet wordt gevast, bleven er tot Pasen 40 werkelijke vastendagen over. Deze praktijk werd door paus Urbanus II (1088-1099) tot Kerkwet geformuleerd.
Veertig: een heilig getalDat de Paasvasten een tijdsduur van veertig dagen heeft gekregen, gaat terug op de symbolische betekenis van het getal veertig. Het is een heilig getal in de joodse en christelijke traditie.
Joodse traditieVeertig jaar zwierf het volk Israël door de woestijn op zijn tocht naar het beloofde Land. Veertig dagen verbleef Mozes op de berg, toen hij de Wet in tien geboden van God ontving. De profeet Elia ondernam een tocht van veertig dagen naar de berg, waarop God hem zou verschijnen.
Naar Jezus' voorbeeldJezus trok zich veertig dagen in de woestijn terug om zich door vasten en bidden voor te bereiden op zijn zending onder de mensen. Hij leefde veertig dagen onthecht, zodat Hij zich helemaal kon openstellen voor de kracht van God en de boodschap van Gods liefde. Van die onthechting maakte de duivel gebruik om Jezus te verleiden, maar Jezus weerstond iedere verlokking en werd de bekeerde, 'de heilige Gods' die met gezag preekte (Lucas 4, 1-33). Naar Jezus' terugtrekking in de woestijn is de veertigdagentijd voor Pasen gemodelleerd.