Een heilige vogel
Vroeger bracht ik alle vakanties door bij mijn oma op het platteland. Nou plat was het land niet bepaald, het was meer een heuvelland. Ik vond het prachtig, want ik ontvluchtte dan de benauwende steegjes van Otrobanda, hartje Willemstad, die naar pis stonken en geteisterd werden door muskieten. Ik vond het vooral prachtig omdat ik overdag Oom Ie kon helpen met het voeren van de geiten en de ganzen en ’s avonds bij het licht van de kerosinelamp kon luisteren naar de merkwaardige verhalen die hij vertelde. Oom Ie sprak onduidelijk, hij hakkelde en zijn stem kraakte. Als hij sprak, moest iedereen hem twee of drie keer vragen, ‘wat zegt u Oom Ie?’ maar ik verstond hem altijd gelijk. Mijn gehoor had zich aan zijn spraak aangepast.
Later realiseerde ik me dat ik nooit geweten had hoe Oom Ie werkelijk heette. Was het Isaac? Maar de naam Isaac was in die tijd voorbestemd voor blanke joden en Oom Ie had niets van een blanke jood. Hij was een korte zwarte man met hoepelbenen. Het enige wat wit aan hem was, waren zijn haren en zijn tanden. Misschien heette hij wel Federico, een naam die paste bij die tijd. In ieder geval zat er een ‘i’ in zijn naam. Dat zijn naam verkort werd, hoorde zo, uit respect werden de namen van oudere mensen nooit voluit uitgesproken: hoe ouder hoe korter de naam. Locadia bij voorbeeld werd Kadi en ten slotte Ka of Shon Ka. Locadia was de naam van mijn overgrootmoeder, een zus van Oom Ie, die wij Mama Grandi noemden. Mama Grandi, de grote moeder, grootmoeder in overtreffende trap.
De moeder van Oom Ie was een slavin, zo vertelde hij mij eens. ‘En uw vader Oom Ie?’ Nee, een vader had hij niet, die bestonden toen niet, alleen moeders. Zijn vader heeft hij nooit gekend, zoals de meeste ouderen hun vader niet kenden. Maar zijn moeder was heel belangrijk voor hem geweest. Oom Ie vertelde altijd dat hij veel van zijn moeder had geleerd.
Het was zondagmiddag en wij hadden pas gegeten. Iedereen had zich verzameld in de schaduw van de tamarindeboom om bij te komen van de okersoep met varkensstaart. Er stond een lauw briesje, koeler dan binnen. Oom Ie lag in een luie stoel die hij jaren geleden zelf in elkaar had getimmerd. Niemand anders mocht in die stoel liggen, alleen hij. Dat had hij nooit met zoveel woorden gezegd, maar niemand waagde het. Ik zat aan zijn voeteinde en gooide met steentjes naar een grote blauwe hagedis die dichterbij probeerde te komen, om te eten van de restjes varkensstaart die ik had uitgespuugd.
‘Zie je die vogel daar in de lucht, daar in het oosten,’ zei Oom Ie ineens en wees naar een vogel die hoog in de lucht rondcirkelde. Ik dacht dat Oom Ie sliep. Ik knikte.
‘Die vogel,’ ging hij verder, ‘is een warawara, een heilige vogel.’ Ik keek omhoog en zag niets heiligs aan die waarachtige warawara. Maar Oom Ie sprak je niet tegen, als hij iets zei dan was het zo.
‘Weet je,’ hij hoestte even, ‘weet je, waarom hij heilig is?’ Ik schudde mijn hoofd van nee. Ik wist wel dat ik een warawara nooit op de grond had gezien, misschien sliep hij wel in de hemel.
‘Ik zal je vertellen waarom. Heel lang geleden was er een Strijder, een grote zwarte man, die zo sterk was dat geen enkele blanke man hem aankon, ook niet met zijn tienen. Ja, de Strijder, heel sterk was hij. Er komt een dag dat jullie vrij zullen zijn, zei hij tegen zijn mensen. En de mensen zeiden, alleluja Strijder, die dag zal komen. De mensen hielden van hem. Op een dag echter werd hij verraden door zijn makkers, zijn eigen makkers, zij verrieden hem. Zij kregen daar geld voor van de soldaten die hem zelf niet aandurfden. Hij werd in zijn slaap overmeesterd en aan een boom vastgebonden, stevig vastgebonden. De makkers gingen naar de stad om de soldaten te waarschuwen, die de volgende ochtend zouden aankomen. Dit gebeurde in het diepste geheim, niemand in het dorp wist ervan.’ Hij pauzeerde even om op adem te komen.
‘De volgende ochtend kwamen de makkers met de soldaten bij de geheime plek aan, waar zij de Strijder hadden vastgebonden. Zij kwamen daar aan en zij schrokken, want de Strijder was verdwenen, alleen het touw lag daar. Onmogelijk, zeiden de makkers tegen de soldaten, onmogelijk dat hij verdwenen is. Maar hij is er niet, antwoordden de soldaten, dus is hij verdwenen. Onmogelijk, zeiden de makkers weer. Er kwam een jongetje vanachter een struik vandaan, hij had het gesprek gevolgd. Toen zij het jongetje opmerkten, vroegen de makkers aan hem wat hij gezien had. Ik heb niets gezien, antwoordde het jongetje, ik kwam hier aan en er zat een warawara op het touw, en die vloog weg toen hij mij zag.
Intussen waren de mensen uit het dorp toegestroomd en zij hoorden wat het jongetje vertelde. Allemaal keken zij tegelijkertijd omhoog en zagen een warawara rondcirkelen hoog in lucht. Iedereen viel op de knieën en bad hardop. De Strijder is nu vrij, alleluja, spoedig zullen wij ook vrij zijn.’ Oom Ie moest weer hoesten.
‘Dit heeft mijn moeder mij verteld,’ glimlachte hij en bleef toen stil. Voor altijd stil.
K.
Later realiseerde ik me dat ik nooit geweten had hoe Oom Ie werkelijk heette. Was het Isaac? Maar de naam Isaac was in die tijd voorbestemd voor blanke joden en Oom Ie had niets van een blanke jood. Hij was een korte zwarte man met hoepelbenen. Het enige wat wit aan hem was, waren zijn haren en zijn tanden. Misschien heette hij wel Federico, een naam die paste bij die tijd. In ieder geval zat er een ‘i’ in zijn naam. Dat zijn naam verkort werd, hoorde zo, uit respect werden de namen van oudere mensen nooit voluit uitgesproken: hoe ouder hoe korter de naam. Locadia bij voorbeeld werd Kadi en ten slotte Ka of Shon Ka. Locadia was de naam van mijn overgrootmoeder, een zus van Oom Ie, die wij Mama Grandi noemden. Mama Grandi, de grote moeder, grootmoeder in overtreffende trap.
De moeder van Oom Ie was een slavin, zo vertelde hij mij eens. ‘En uw vader Oom Ie?’ Nee, een vader had hij niet, die bestonden toen niet, alleen moeders. Zijn vader heeft hij nooit gekend, zoals de meeste ouderen hun vader niet kenden. Maar zijn moeder was heel belangrijk voor hem geweest. Oom Ie vertelde altijd dat hij veel van zijn moeder had geleerd.
Het was zondagmiddag en wij hadden pas gegeten. Iedereen had zich verzameld in de schaduw van de tamarindeboom om bij te komen van de okersoep met varkensstaart. Er stond een lauw briesje, koeler dan binnen. Oom Ie lag in een luie stoel die hij jaren geleden zelf in elkaar had getimmerd. Niemand anders mocht in die stoel liggen, alleen hij. Dat had hij nooit met zoveel woorden gezegd, maar niemand waagde het. Ik zat aan zijn voeteinde en gooide met steentjes naar een grote blauwe hagedis die dichterbij probeerde te komen, om te eten van de restjes varkensstaart die ik had uitgespuugd.
‘Zie je die vogel daar in de lucht, daar in het oosten,’ zei Oom Ie ineens en wees naar een vogel die hoog in de lucht rondcirkelde. Ik dacht dat Oom Ie sliep. Ik knikte.
‘Die vogel,’ ging hij verder, ‘is een warawara, een heilige vogel.’ Ik keek omhoog en zag niets heiligs aan die waarachtige warawara. Maar Oom Ie sprak je niet tegen, als hij iets zei dan was het zo.
‘Weet je,’ hij hoestte even, ‘weet je, waarom hij heilig is?’ Ik schudde mijn hoofd van nee. Ik wist wel dat ik een warawara nooit op de grond had gezien, misschien sliep hij wel in de hemel.
‘Ik zal je vertellen waarom. Heel lang geleden was er een Strijder, een grote zwarte man, die zo sterk was dat geen enkele blanke man hem aankon, ook niet met zijn tienen. Ja, de Strijder, heel sterk was hij. Er komt een dag dat jullie vrij zullen zijn, zei hij tegen zijn mensen. En de mensen zeiden, alleluja Strijder, die dag zal komen. De mensen hielden van hem. Op een dag echter werd hij verraden door zijn makkers, zijn eigen makkers, zij verrieden hem. Zij kregen daar geld voor van de soldaten die hem zelf niet aandurfden. Hij werd in zijn slaap overmeesterd en aan een boom vastgebonden, stevig vastgebonden. De makkers gingen naar de stad om de soldaten te waarschuwen, die de volgende ochtend zouden aankomen. Dit gebeurde in het diepste geheim, niemand in het dorp wist ervan.’ Hij pauzeerde even om op adem te komen.
‘De volgende ochtend kwamen de makkers met de soldaten bij de geheime plek aan, waar zij de Strijder hadden vastgebonden. Zij kwamen daar aan en zij schrokken, want de Strijder was verdwenen, alleen het touw lag daar. Onmogelijk, zeiden de makkers tegen de soldaten, onmogelijk dat hij verdwenen is. Maar hij is er niet, antwoordden de soldaten, dus is hij verdwenen. Onmogelijk, zeiden de makkers weer. Er kwam een jongetje vanachter een struik vandaan, hij had het gesprek gevolgd. Toen zij het jongetje opmerkten, vroegen de makkers aan hem wat hij gezien had. Ik heb niets gezien, antwoordde het jongetje, ik kwam hier aan en er zat een warawara op het touw, en die vloog weg toen hij mij zag.
Intussen waren de mensen uit het dorp toegestroomd en zij hoorden wat het jongetje vertelde. Allemaal keken zij tegelijkertijd omhoog en zagen een warawara rondcirkelen hoog in lucht. Iedereen viel op de knieën en bad hardop. De Strijder is nu vrij, alleluja, spoedig zullen wij ook vrij zijn.’ Oom Ie moest weer hoesten.
‘Dit heeft mijn moeder mij verteld,’ glimlachte hij en bleef toen stil. Voor altijd stil.
K.
2 comments:
prachtig! heb je nog meer?
Hallo,
die Kadi is de moeder van mijn oma of zoiets.
maar kan die gene die dit heeft geschreven. meer veretellen. Me e-mail is: fll-girl@live.nl
Groetjes Franka Locadia
Post a Comment
<< Home